foto boven: Maria Magdalena van Bernini
N.a.v. de boeiende avond van Jean Bastiaens over de heilige Maria Magdalena deed Wouter Verhaverbeke heel wat opzoekwerk om alle fragmenten uit onze bijbel waarin naar Maria Magdalena verwezen wordt op een rij te zetten.
Hieronder het overzicht van dat boeiende onderzoek.
Maria Magdalena in het Lucas evangelie:
Lucas, Hoofdstuk 8, vers 1- 3:
‘Kort daarop begon Hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het Koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van kwade geesten en ziekten genezen waren: Maria van Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna – en nog tal van andere vrouwen, die uit eigen middelen voor hen zorgden.’
Dat bij Maria Magdalena 7 demonen waren uitgedreven, wil zeggen dat zij volledig gezuiverd was. Maria (of Myriam in het Hebreeuws) wordt niet gelinkt aan een man (zoals wel bij Johanna het geval is) maar aan een plaats: Magdala. Magdala (in het Grieks) of Mikdal (in het Hebreeuws) is een welvarende stad met textiel- en visverwerking. Er wordt gezegd in de tekst dat de vrouwen uit de groep van Jezus bemiddeld zijn en de groep ondersteunen.
Lucas, Hoofstuk 7, vers 37 – 38:
‘Een vrouw die in de stad bekendstond als zondares had gehoord dat Hij bij de farizeeër thuis zou eten, en ze ging naar het huis met een albasten flesje met geurende olie. Ze ging achter Jezus staan, aan zij voeteneinde; ze huilde en zijn voeten werden nat door haar tranen. Ze droogde ze met haar haar, kuste ze en zalfde ze met de olie;’
Een Paus uit de zesde eeuw heeft gezegd dat de boetvaardige zondares uit hoofdstuk 7 en Maria Magdalena uit hoofdstuk 8 één en dezelfde persoon zijn. In het evangelie wordt dat niet gezegd: het is een interpretatie.
Lucas 23, vers 49:
‘Alle mensen die Jezus gekend hadden waren op een afstand blijven staan, ook de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd waren en alles hadden zien gebeuren.’
Vanuit Galilea wil zeggen vanaf het begin, zij zijn ook de eerste getuigen.
Lucas 23, vers 55:
‘De vrouwen die met Jezus waren meegereisd uit Galilea, waren Josef gevolgd. Zij zagen het graf en zagen hoe Jezus’ lichaam er werd neergelegd.’
De vrouwen zijn er ook getuige van dat Jezus in het graf gelegd werd.
Josef van Arimatea, een lid van de Joodse raad die het niet eens was met het raadsbesluit om Jezus te doden, had gevraagd aan Pilatus om het lichaam van Jezus in het graf te leggen.
Lucas 24, vers 2-3:
‘Bij het graf aangekomen zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet.’
De vrouwen zijn getuige van de verrezen Heer.
Lucas 24, vers 4-8:
‘Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. Ze werden door schrik bevangen en bogen het hoofd. De mannen zieden tegen hen: ‘Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is uit de dood opgewekt. Herinner je wat Hij jullie gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan’. Toen herinnerden ze zich zijn woorden.’
De vrouwen krijgen een zending mee.
Lucas 24, 9-10:
‘De vrouwen keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan de anderen vertellen wat er was gebeurd. Het waren Maria van Magdala, Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en nog een aantal andere vrouwen die hen vergezelden.’
De vrouwen, w.o. Maria van Magdala als eerstgenoemde, voeren de zending uit.
Maria Magdalena in het Johannes evangelie:
Johannes heeft de drie andere evangeliën, dat van Marcus, Matteüs en Lucas, herschreven. Het Johannes evangelie is het meest vrouwvriendelijke evangelie. Vrouwen komen voor op sleutelmomenten.
Johannes 19, 25-27:
‘Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en haar zus, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie Hij veel hield, zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, dat is uw zoon’ en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder’. Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.’
Johannes wordt geïdentificeerd als de beminde leerling.
Van Maria van Magdala spreekt Johannes pas op het einde van zijn evangelie, aan het kruis.
Johannes 20, 15-16:
‘’Waarom huil je?’ vroeg jezus. ‘Wie zoek je’ Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni’ (Dit Hebreeuwse woord betekent ‘Meester’.)’
Pas wanneer de verrezen Heer haar bij haar naam noemt herkent ze hem. Maria Magdalena is hiermee de eerste getuige van de verrijzenis.
Johannes 20, 17-18:
‘‘Houd Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Maria van Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat Hij tegen haar gezegd had.’ Maria Magdalena krijgt een zending mee ‘Ga naar mijn broeders …’
Apostola Apostolorum:
Paus Franciscus heeft gezegd dat we de titel van Maria Magdalena in ere moeten herstellen. Die titel is ‘Apostola Apostolorum’ (apostel van de apostels). Deze titel krijgt ze omwille van drie redenen:
- Zij is met Jezus op weg geweest van bij het begin (van in Galilea);
- Zij heeft de Heer gezien als de verrezene;
- Ze heeft een zending ontvangen van Hem.
About the author